Speel je wijs
Janneke 21 november 2014Werken aan woordenschat is belangrijk. Als er sprake is van een taalachterstand, dan speelt een geringe woordenschat daarin een grote rol. En wat is daarvoor de beste werkwijze? In mijn dagelijkse werk probeer ik allerlei manieren uit maar was de manier waarvan ik vind dat het goed aansluit bij kleuters nog niet tegen gekomen. Natuurlijk lees ik veel en graag voor, hou ik van vertellen, daag ik kinderen uit maar rondom het echte woordenschatonderwijs bleef het vaak bij het benoemen van woorden, het bespreken van het woord, het zoeken van moeilijke worden en daar afbeeldingen bij vinden. Natuurlijk gebruik je dan de woordclusters en de woordparaplu ook wel. Prima maar blijft het zo hangen? Dat is de vraag die ik mij daar wel bij stel. In het begin van dit schooljaar kwam het boek Aadje Piraatje aan bod. Daarin kwam het woord ossenworst voor. In de supermarkt twee ossenworstjes gekocht en samen bekeken en geproefd. Tja. dat woord kennen ze nu nog! Maar die andere woorden ook?
Op 4 november ben ik naar het congres: Leve Het Jonge Kind, in Utrecht, geweest. Daar had ik me ingeschreven voor een workshop: Speel je wijs Woordenschat van Irma Smegen. Iedereen ging verwachtingsvol naar binnen want onder de stoelen lagen ballonnen, gekleurde briefjes, fluitjes. Altijd leuk natuurlijk.
Het is erg knap hoe iemand in een dik uur een zaal van zo’n 100 belangstellenden in een mum van tijd enthousiast krijgt en daarbij ook nog laat zien dat woordenschatonderwijs ontzettend leuk kan zijn in combinatie met drama!
De methode Speel je wijs bestaat uit de volgende materialen:
Er zijn boeken voor onder- en bovenbouw. Het onderbouwboek is een map met lessen en een map met praatplaten.
De boeken bestaan uit theoretische achtergrond en een praktisch deel met lesmateriaal. Voor de onderbouw is er een apart boek met 200 praatplaten/posters. Woordenschat wordt aangeboden door middel van drama en spel. Er zijn woordgroepen gemaakt rondom een basiswoord. De woorden zijn gekozen uit de verschillende toetsen die op de markt zijn, uit methodes, uit leerlingvolgsystemen en verschillende thema’s die belangrijk zijn voor kinderen om te weten. Op die manier worden elk jaar vijftig woordgroepen aangeboden. In het boek geeft Irma ook goede tips om te gebruiken bij de inrichting van je lokaal.
Kinderen leren de woorden vooral door ze te beleven en te ervaren. Diversiteit in het aanbod is belangrijk. Daarom heeft Irma ook voor verschillende werkvormen gekozen. Dat spreekt mij erg aan! Dan leeft het veel meer dan elke keer andere woorden in de woordparaplu te zetten. Welke werkvormen worden gebruikt: pantomime, acteerspel, zintuigenspel, stemexpressie, reactiespel, vertelpantomime, expressie, schimmenspel, hoorspel, klankenspel, poppenspel, jabbertalk en bewegingsspel. Er worden elke keer boekentips bij gegeven. Een belangrijke tip vond ik dat je de eerste keer een nieuw woord altijd zelf zegt. Stel dat een kind denkt dat deze het weet maar toch een ander woord noemt, dan blijft dit woord misschien hangen en dat is net niet de bedoeling.
In de klas heb ik al een paar lessen uitgeprobeerd. Natuurlijk heb ik een paar Sinterklaaslessen gezocht:
- Het paard loopt over het dak: Alle kinderen staan. ze kloppen met hun handen op hun benen. Leerkracht zegt: “Het paard gaat naar links”. Iedereen buigt het bovenlichaam naar links en klopt ondertussen gewoon door. Daarna gaat het paard naar rechts. Het paard spring van het ene op het andere dak. Iedereen springt dan even in de lucht. De Pieten juichen. Waarop iedereen juicht. Dan gaat de rit weer verder. Sint springt ook nog een keer over een sloot. Beweeg dan met je vinger tussen je lippen. Herhaal dit een paar keer achter elkaar. De kinderen vinden het geweldig! En juichen? Dat woord kennen ze nu!
- Sinterklaas in de klas: Ik heb het volgende meegenomen: een mantel, een mijter, een snor en een baard en twee witte handschoenen. Ik liet de kinderen alles zien en vertelde het volgende: “Juf heeft een snor en een baard meegenomen kijk maar juf doet dit om”. “Juf heeft ook een mijter meegenomen, kijk ik zet de mijter op”. Daarna deed ik datzelfde met de handschoenen en de mantel. Iedereen keek rustig wat er zou gaan gebeuren. Toen ik alles aanhad, deed ik mijn stem wat lager en vertelde dat ik Sinterklaas was. Van het ene op het andere moment begonnen de kinderen mij aan te spreken als Sinterklaas! Dat is zo bijzonder om mee te maken! Sommigen wilden toch even zeker weten of ik juf was maar iedereen deed het spel mee. Uiteindelijk heb ik iedereen een hand gegeven en verteld dat ik op 5 december bij hen in de klas kom. De kinderen zongen Dag Sinterklaasje en juf ging in vol ornaat de klas uit. Daar heb ik de kleren uitgedaan en kwam de klas weer binnen. Daar vertelde ik de kinderen dat ik deze kleren in de gang vond. En wat was de reactie? “Ja juf, Sinterklaas was net bij ons in de klas!”. Op deze manier oefenen ze de woorden die te maken hebben met de kledingstukken en oefenen ze onbewust hoe het gaat als Sinterklaas in de klas komt.
Ik wil ook nog aan de slag met het theatertje van een bananendoos om zo een schimmenspel mee te spelen. Ook zo’n leuk idee van Irma: simpel en heel makkelijk uitvoerbaar.
Wat mij betreft is dit dé manier om woordenschatonderwijs te geven. Woordenschatverwerving is een doorgaand proces en stopt niet als een woord een keer is aangeboden en besproken. Daarom ben ik ook erg blij dat we op onze school plannen hebben om allemaal op deze manier aan woordenschat en tegelijkertijd aan drama te gaan werken! Ik zou het iedereen aanraden!
Kijk voor meer informatie op de website. Klik daarvoor op de banner.
loading...
Speel je wijs,